Ramalinga Swami
Aanvankelijk was Ramalinga Swami een traditionele beoefenaar van Bhakti Yoga, maar hij eindigde zijn leven als een revolutionaire hervormer, beschimpt en vervolgd door de orthodoxe priesterkaste die zichzelf als bewaker van de traditie zag.
Hij werd geboren in 1823 in een klein dorpje in de buurt van Chidambaram in Tamil Nadu. Zijn vader, Ramayya Pillai, overleed kort na zijn geboorte en het gezin verhuisde naar Chennai, het vroegere Madras. Ramalinga toonde weinig belangstelling voor zijn studie, maar slaagde er toch in een diepgaande kennis van de Tamil literatuur te verwerven. Zijn eerste gedichten getuigen van een zeer gevoelige aard, met weerzin tegen de grofheid van het alledaagse leven, maar vervuld van een overstelpende liefde voor Shiva.
Rond zijn vijfendertigste levensjaar trekt Ramalinga zich terug in Karunkuzhi, een dorpje in de buurt van zijn geboorteplaats. Hier leidde hij een eenvoudig leven, simpel gekleed en nauwelijks etend. Meer en meer begonnen zich nu leerlingen rond hem te verzamelen. Hij leerde ze dat er slechts één God is, die men door middel van liefde in de vorm van Licht kan vereren. De sleutel tot een rechtvaardig leven is compassie en een essentiële uiting van compassie is het om de hongerigen te eten te geven, waarbij de verschillen tussen geloof en kaste overstegen moeten worden.
In 1872 stichtte hij de Satya Gnana Jabhai. Deze ‘Tempel der goddelijke kennis’ bestaat uit een meditatiehal met in het centrum een eenvoudig olielampje, dat God als Licht symboliseert. Voor de lamp hangen zeven gordijnen, die de sluiers der illusie voorstellen, die elke zoeker moet doorboren voordat hij het Goddelijke Licht kan zien.
Terwijl Ramalinga in zijn jonge jaren Shiva zeer was toegedaan, kwam hij later tot het inzicht dat elke religie slechts een obstakel op het spirituele pad was. Zijn leerlingen waarschuwde hij om geen boekenwijsheid na te streven en evenmin siddhis, de wonderbaarlijke vermogens die men kan verwerven door het beoefenen van yoga.
Dergelijke opvattingen brachten Ramalinga in conflict met de priesterkaste. Zijn vijanden verspreidden pamfletten om hem zwart te maken en ze deden hem een proces aan. Zijn leerlingen begonnen hem allerhande buitensporige kwaliteiten toe te dichten en ze begonnen hem, tegen zijn uitdrukkelijke wens in, als een godheid te vereren. Tenslotte sloot hij de Satya Gnana Sabhai en wijdde zich enkel nog aan zijn eigen sadhana. In zijn laatste toespraak, gehouden in januari 1894, zei hij: “Vrienden, ik had een winkel geopend, maar er kwam niemand om iets te kopen. Toen heb ik de zaak maar weer gesloten. Gedurende een bepaalde tijd zal ik niet zichtbaar zijn voor jullie, hoewel ik overal in de wereld aanwezig ben … Vereer God in de vorm van Licht en bereik verlichting.”
Onderstaand gedicht is afkomstig uit het zesde boek van de Thiruvarutpa. Ramalinga brengt hier zijn ervaring van mystieke eenwording onder woorden. Hij spreekt hier met de stem van een jong meisje dat verbaasd en blij is door de ‘aantrekkingskracht’ die er tussen haar en haar Geliefde bestaat.
*
De tocht omhoog
Er was een hoge pilaar,
anders dan alle andere pilaren.
Toen ik omhoog klauterde langs die pilaar
versmalde hij tot de dikte van een draad.
Ik twijfelde of ik verder omhoog zou gaan
en ik was verward en verdrietig,
maar U maakte een eind aan die verwarring,
U tilde me op en trok me omhoog
zodat ik veilig de top van die pilaar bereikte.
Wat voor soort aantrekkingskracht is deze aantrekkingskracht
tussen U en mij?
Is deze aantrekkingskracht een aantrekkingskracht
die anderen ook kunnen verwerven?
Verlangen welt in me op om U te omhelzen.
Vanwege de zekerheid dat ik U zal omhelzen
gaat mijn leven voort.
Mijn hand strekt zich haastig uit
om Uw welriekende voeten vast te pakken.
Wanneer mijn hand ze aanraakt en vastpakt
stroomt mijn geest over van gelukzaligheid.
Wat voor soort aantrekkingskracht …
Als ik U vergeet
zal mijn ziel dan in het lichaam wonen?
Zal mijn geest ooit aan iemand anders denken dan aan U?
Om welke reden accepteerde U mij
toen ik mezelf aan U aanbood?
Zult U vandaag komen
om U aan mij te geven?
Wat voor soort aantrekkingskracht …
Nu ik Uw voeten stevig vastheb,
waarom zou ik ze ooit nog loslaten?
Hoe kan ik ooit nog iets anders aanraken
met de hand die deze voeten heeft vastgepakt?
De dood, bang om mij te naderen,
is in ontsteltenis weggerend!
Uw genadige uitstraling van inzicht
is mij ten deel gevallen.
Wat voor soort aantrekkingskracht …
O rechtvaardig Licht, dat mij met kracht onderwierp!
O onbevlekt Licht, dat mij grootbrengt om voor U te zingen!
O rechtschapen Licht, dat mij beschermde als een echte moeder!
O Licht, dat mij almachtige mystieke vermogens verschafte!
Wat voor soort aantrekkingskracht …
O Licht, dat mij de kunst om niet te sterven leerde!
O Licht, dat op mijn hoofd een kroon plaatste gelijk aan Uw eigen kroon!
O Licht, dat mij op de gouden zetel van eenpuntige contemplatie plaatste!
O Licht, dat mij de heerschappij over mystieke vermogens verschafte!
Wat voor soort aantrekkingskracht …
Een diepe buiging voor U, het rechtvaardige Licht,
van het zuivere, gelukzalige, ware geloof!
Een diepe buiging voor het Licht in de tempel van inzicht,
dat mij een leven van gelukzaligheid schonk!
Een diepe buiging voor het Licht,
dat danst in de gouden tempel, schitterend door schoonheid!
Een diepe buiging voor het Licht,
dat schijnt opdat alle andere lichten kunnen schijnen!
Wat voor soort aantrekkingskracht …
Uit: Indian Religions, A historical reader of spiritual expression and experience, Edited by Peter Heehs, New York University Press, New York 2002
Hij werd geboren in 1823 in een klein dorpje in de buurt van Chidambaram in Tamil Nadu. Zijn vader, Ramayya Pillai, overleed kort na zijn geboorte en het gezin verhuisde naar Chennai, het vroegere Madras. Ramalinga toonde weinig belangstelling voor zijn studie, maar slaagde er toch in een diepgaande kennis van de Tamil literatuur te verwerven. Zijn eerste gedichten getuigen van een zeer gevoelige aard, met weerzin tegen de grofheid van het alledaagse leven, maar vervuld van een overstelpende liefde voor Shiva.
Rond zijn vijfendertigste levensjaar trekt Ramalinga zich terug in Karunkuzhi, een dorpje in de buurt van zijn geboorteplaats. Hier leidde hij een eenvoudig leven, simpel gekleed en nauwelijks etend. Meer en meer begonnen zich nu leerlingen rond hem te verzamelen. Hij leerde ze dat er slechts één God is, die men door middel van liefde in de vorm van Licht kan vereren. De sleutel tot een rechtvaardig leven is compassie en een essentiële uiting van compassie is het om de hongerigen te eten te geven, waarbij de verschillen tussen geloof en kaste overstegen moeten worden.
In 1872 stichtte hij de Satya Gnana Jabhai. Deze ‘Tempel der goddelijke kennis’ bestaat uit een meditatiehal met in het centrum een eenvoudig olielampje, dat God als Licht symboliseert. Voor de lamp hangen zeven gordijnen, die de sluiers der illusie voorstellen, die elke zoeker moet doorboren voordat hij het Goddelijke Licht kan zien.
Terwijl Ramalinga in zijn jonge jaren Shiva zeer was toegedaan, kwam hij later tot het inzicht dat elke religie slechts een obstakel op het spirituele pad was. Zijn leerlingen waarschuwde hij om geen boekenwijsheid na te streven en evenmin siddhis, de wonderbaarlijke vermogens die men kan verwerven door het beoefenen van yoga.
Dergelijke opvattingen brachten Ramalinga in conflict met de priesterkaste. Zijn vijanden verspreidden pamfletten om hem zwart te maken en ze deden hem een proces aan. Zijn leerlingen begonnen hem allerhande buitensporige kwaliteiten toe te dichten en ze begonnen hem, tegen zijn uitdrukkelijke wens in, als een godheid te vereren. Tenslotte sloot hij de Satya Gnana Sabhai en wijdde zich enkel nog aan zijn eigen sadhana. In zijn laatste toespraak, gehouden in januari 1894, zei hij: “Vrienden, ik had een winkel geopend, maar er kwam niemand om iets te kopen. Toen heb ik de zaak maar weer gesloten. Gedurende een bepaalde tijd zal ik niet zichtbaar zijn voor jullie, hoewel ik overal in de wereld aanwezig ben … Vereer God in de vorm van Licht en bereik verlichting.”
Onderstaand gedicht is afkomstig uit het zesde boek van de Thiruvarutpa. Ramalinga brengt hier zijn ervaring van mystieke eenwording onder woorden. Hij spreekt hier met de stem van een jong meisje dat verbaasd en blij is door de ‘aantrekkingskracht’ die er tussen haar en haar Geliefde bestaat.
*
De tocht omhoog
Er was een hoge pilaar,
anders dan alle andere pilaren.
Toen ik omhoog klauterde langs die pilaar
versmalde hij tot de dikte van een draad.
Ik twijfelde of ik verder omhoog zou gaan
en ik was verward en verdrietig,
maar U maakte een eind aan die verwarring,
U tilde me op en trok me omhoog
zodat ik veilig de top van die pilaar bereikte.
Wat voor soort aantrekkingskracht is deze aantrekkingskracht
tussen U en mij?
Is deze aantrekkingskracht een aantrekkingskracht
die anderen ook kunnen verwerven?
Verlangen welt in me op om U te omhelzen.
Vanwege de zekerheid dat ik U zal omhelzen
gaat mijn leven voort.
Mijn hand strekt zich haastig uit
om Uw welriekende voeten vast te pakken.
Wanneer mijn hand ze aanraakt en vastpakt
stroomt mijn geest over van gelukzaligheid.
Wat voor soort aantrekkingskracht …
Als ik U vergeet
zal mijn ziel dan in het lichaam wonen?
Zal mijn geest ooit aan iemand anders denken dan aan U?
Om welke reden accepteerde U mij
toen ik mezelf aan U aanbood?
Zult U vandaag komen
om U aan mij te geven?
Wat voor soort aantrekkingskracht …
Nu ik Uw voeten stevig vastheb,
waarom zou ik ze ooit nog loslaten?
Hoe kan ik ooit nog iets anders aanraken
met de hand die deze voeten heeft vastgepakt?
De dood, bang om mij te naderen,
is in ontsteltenis weggerend!
Uw genadige uitstraling van inzicht
is mij ten deel gevallen.
Wat voor soort aantrekkingskracht …
O rechtvaardig Licht, dat mij met kracht onderwierp!
O onbevlekt Licht, dat mij grootbrengt om voor U te zingen!
O rechtschapen Licht, dat mij beschermde als een echte moeder!
O Licht, dat mij almachtige mystieke vermogens verschafte!
Wat voor soort aantrekkingskracht …
O Licht, dat mij de kunst om niet te sterven leerde!
O Licht, dat op mijn hoofd een kroon plaatste gelijk aan Uw eigen kroon!
O Licht, dat mij op de gouden zetel van eenpuntige contemplatie plaatste!
O Licht, dat mij de heerschappij over mystieke vermogens verschafte!
Wat voor soort aantrekkingskracht …
Een diepe buiging voor U, het rechtvaardige Licht,
van het zuivere, gelukzalige, ware geloof!
Een diepe buiging voor het Licht in de tempel van inzicht,
dat mij een leven van gelukzaligheid schonk!
Een diepe buiging voor het Licht,
dat danst in de gouden tempel, schitterend door schoonheid!
Een diepe buiging voor het Licht,
dat schijnt opdat alle andere lichten kunnen schijnen!
Wat voor soort aantrekkingskracht …
Uit: Indian Religions, A historical reader of spiritual expression and experience, Edited by Peter Heehs, New York University Press, New York 2002